Zoals bekend vaart de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) alweer enige tijd een nieuwe koers als het gaat om de vraag of degene die verzoekt om een bouwomgevingsvergunning belanghebbende is bij een beslissing op het ingediende verzoek.

Volgens die nieuwe koers wordt degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is naar het oordeel van de Afdeling anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt (ABRvS 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002). In aansluiting hierop maakte de Afdeling in de uitspraak van 15 augustus 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2717) duidelijk dat het criterium dus niet meer is dat aannemelijk moet zijn dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt.

 

De Afdeling oordeelde in de uitspraak van 19 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3048) dat deze nieuwe ‘lijn’ ook van toepassing is op een verzoek om omgevingsvergunning voor het vellen van een boom.

 

Met de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:616) wordt de werking van voornoemde jurisprudentie verder uitgebreid. De Afdeling oordeelt namelijk in de uitspraak dat die jurisprudentie van overeenkomstige toepassing is op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van gronden en bouwwerken.

 

In onderhavige kwestie was de vergunningaanvrager, RetailPlan, niet de eigenaar van het pand waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik betrekking had en was in het pand op dat moment een Praxis gevestigd (die volgens burgemeester en wethouders niet van plan was om te verhuizen). De eigenaar van het gebouw had echter ingestemd met het doen van de aanvraag door RetailPlan. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich dan niet de situatie voor dat een wijziging van het gebruik niet kan worden verwezenlijkt. RetailPlan is daarom belanghebbende bij haar aanvraag.